Rosé wordt gemaakt van verschillende druivenrassen, zowel blauw als wit. De druiven worden na de oogst direct gesorteerd en geperst. De schilletjes, die kleur aan de wijn geven, worden na de persing niet direct van het sap gescheiden. Hoe langer ze in contact blijven met het sap, hoe donkerder de kleur van de rosé.
Hoewel rosé het meest gedronken wordt in de zomermaanden zijn veel rosé’s ook erg geschikt om te drinken in de herfst en winter. Een smaakvolle en kruidige rosé zoals de Goanail uit Navarra kan dan ontzettend lekker zijn. Rosé kan daarnaast het beste jong gedronken worden. Een algemene richtlijn is binnen 1 tot 2 jaar na productie. Daarna verliest het zijn primaire karaktereigenschap, namelijk fruitigheid. De meeste rosé’s zijn dan ook niet gemaakt om lang te bewaren.